Wethouder Robin Hartogh Heys

Inleiding

Geëerde Wethouder, geachte aanwezigen,

Wij, de culturele instellingen die zijn uitgenodigd om deze, aan de kunsten gewijde, avond luister en kracht bij te zetten, cirkelen om u, wethouder, heen als insecten om het licht, als wespen om de limonade, als beren om de honingpot, als jongens om een mooie meid. Of als spelende kinderen van wie de met eindeloos geduld uit flinterdunne houtjes en knisperend papier samengestelde vliegers maar niet willen opstijgen — bij gebrek aan wind. Wij gaan er vanuit dat uw machtige arm die wind wel kan laten waaien, dan wel de honingpot blijvend gevuld kan houden, of de onwillige dames tot immer groter bereidheid kan overreden. Wij verwachten op deze feestavond, waaraan wij met z’n achttienen verre van belangeloos meewerken, dus heel veel van u, zoveel dat uw arme stadsdichter wel spontaan in rijm en ritme moet uitbarsten om niet bij de gerechtvaardigde verwachtingen van zijn kornuiten, en wellicht bij die van de gehele bevolking van deze stad, ten achter te blijven.

Ja, u bent de baas van de cultuur. Op u is al onze hoop gevestigd, en om dat feit erin te hameren wordt deze avond u aangeboden, waarin een lange stoet van cultuurdragers en -scheppers voor uw oog zal paraderen, als waren zij mannequins op de catwalk, als rekruten voor een medische keuring, als sportlieden bij het binnentreden van de arena, en het is aan mij, die, zoals de oplettende toeschouwer reeds in de gaten heeft, noch mannequin noch sportheld noch rekruut is, om deze gebeurtenis bij u in te leiden – en om, voor het onwaarschijnlijke geval dat het nog nodig mocht zijn, uw ontvankelijkheid voor het rijke culturele leven in de stad te vergroten, en uw vechtlust voor de verdediging van onze positie tot het hoogst denkbare peil op te schroeven.

Immers, de mens leeft niet bij brood alleen,
al zou het dagelijkse nieuws zo wel doen denken.
Het is niet mijn opzet wie dan ook te krenken,
maar louter broodnieuws houdt slechts de bakker op de been.
Ons oog is meer gericht op waar de mooiste muzen staan te wenken,
aan wie ik bij deze graag het woord verleen
om onze uitgedroogde ziel te voeden en te drenken,
want de mens leeft niet van brood alleen.

De dans, de zang, de sport — de mens is toch geen steen —
het boek en de muziek, de film en het theater,
de rookkracht van een Hein, de smaakpapillen van Pieter en                                                                                                                                                                                                                                                                      Heleen,
wat al niet vuurwerk! wat genot! wat staat er
ieder jaar niet op de plank bij Lex, bij Miek, bij Jos van de uitleen:
het applaus, de ontroering, het geween en het geschater,
de mens hongert beslist naar meer dan brood alleen.

Terecht wordt veel verwacht van de dichters, één-voor-één,
en van het Gajes dat ons telkenjaar versteld doet staan;
Wiebren in zijn kuil en Mano van de pop die houden ons ter been,
tenzij wij ’t pad naar  de fauteuils in Anton’s droompaleis in slaan.
En Marja’s RTV maakt dat wij nooit eenzaam zijn, en evenmin alleen.
De lichten op ’t toneel floepen vol verwachting aan.
Zonder muziek en zonder boek verdort het brood tot steen.

Gerard, Marije, Sanne, innig geliefd bij iedereen,
en Eric-Jan, en Rob en Peter, advies te kust en ook te keur,
de rijk voorziene Eddy, met zijn manuscripten, miniaturen één,
en droeve Charles in de Waag, met wie ik in stilte treur …..

Ach, de bezuinigingsezel stoot zich telkens aan dezelfde steen,
kleindenkerij, gecentimeter berooft het leven van zijn kleur.
Ja, schout en schepenen, raapt nu uw moed bijeen,
verbreek de ketenen, weg met die financiële sleur!
Zonder kunst is uw stad slechts een stomme stapel steen!

***

Wethouder, wij nemen aan dat u nu voldoende opgewarmd, dan wel murw geslagen bent om aan onze wensen voortaan geen of slechts pro forma weerstand te bieden, of, beter nog, om hen met enthousiasme in te willigen.
Maar realisten als wij zijn, begrijpen wij ook wel dat u daar vanavond maar weinig aan kunt doen (doch overmorgen des te meer), en dus nodigen wij u, en uw echtgenote, uit om achterover te leunen in uw zetels en te genieten van hetgeen u, tezamen met onze beste wensen, wordt geboden.
Uw verwachtingen zijn hopelijk hoog gespannen, en met reden  — en zo zijn de mijne, en die van ons allen.

Laat het spel beginnen!

Herman Posthumus Meyjes
Deventer 28 september 2013