Gedichten


Even geen mariakaakje

Ja, het is waar,
natuurlijk ben ik blij
dat er op deze regenachtige dag
een huis is waar ik naar binnen kan
waar een dak op zit en mijn was
te drogen hangt
natuurlijk ben ik degene dankbaar
die ooit de ramen aan alle kanten
bedacht waardoor je nog een klein
stukje rivier kon zien en een verdieping
aanbracht waar een bed kan staan
waar ik met een man in slaap die onder
de deken mijn hand vasthoudt als ik
bang ben voor het grommen van de
volgende dag en mij woorden als loft
permafrost en kinderbijslag
influistert om de slaap te kunnen vatten
zodat ik tenslotte ook nog aangenaam
kan dromen over mijn vader die op
handen en voeten over een zebrapad
huppelt om aan te tonen dat hij geen
dokter nodig heeft.

Tuurlijk.

Maar voor het overige doen we
in de Nederlandse steden en provincies
gek, bijna larmoyant over het woord thuis
gedoe met houten letters -HOME- voor
het raam, hoezo voor het raam?
Weet je anders niet waar je woont
of wil je dat iedereen inclusief Engelstaligen
er een jaloerse blik op werpt, had ik maar
een HOME is where the heart is ofzo?
wat in onze krappe vaderlandse verbeelding
altijd een bank is waar iedereen ‘s avonds op
kruipt- hoezo kruipt- en vaak iets met een dekentje
nooit een oude sprei of een meurende lap
en natuurlijk chips en ook steevast een mooie Netflixfilm
hoezo altijd mooi? Hoezo Netflix, hoezo chips?
waarom geen opgewarmde, aangekoekte griesmeelpap?

Terwijl ik dit opschrijf in mijn thuis op een harde stoel
realiseer ik me dat ik in een nogal recalcitrante
periode van mijn stadsdichterschap ben beland
in dit land waarin ik toch al niet rijm

Van geen kant, laat staan thuis wil zijn
en waar zeg maar gewone mensen denken:
hebben ze eindelijk een heerlijk knus thema, de dichters
om een ontroerend gedicht over te maken
gaan ze ineens een raar verhaal schrijven
over hoe thuis net zo goed leeg en kaal kan zijn
als je over de drempel stapt na een klamme dag
en iedereen is weg, als het nogal merkwaardig ruikt
en je erin zit opgesloten en ziet dat het
vol nutteloze voorwerpen staat van ooit gevierde verjaardagen
waarop ineens ook heel veel stof ligt
ach, er komt toch niemand, dus laat maar
als het binnen net zo regent als buiten
als er geslagen, gestompt
en naar de tv wordt gescholden
en er geen mariakaakje te bekennen is.

Tja, thuis.

Ik heb ineens ongelooflijk veel zin
om het dak er af blazen
drempels, vensterbanken inclusief
houten home letters te slopen
een en al raam te worden en allemaal open
het ogenblik grijpen, op kale grond ontwaken
pijlpunt worden of je laten raken
weten zonder na te hoeven denken
dak of geen dak, kak!
HIER hoor ik te zijn
je daden in gevaarlijke inkt dopen
er pijpenstelen doorheen laten lopen
veiligheid, niet meer aan denken
zekerheid, compleet vergeten
weten dat je goed zit
ligt, rent, of totaal op de kop staat
jazeker, je gloedt, je lichterlaait
je trekt je kleren uit en voelt
weer even iets waar ’t echt om gaat

en dat het in je hoofd zo zonder dak
echt behoorlijk HEERLIJK waait.

Dit gedicht is gemaakt in het kader van de nationale Poëzieweek met als thema Thuis. Voorgedragen onder andere op de Deventer gedichtenavond op donderdag 25 januari 2024 in MIMIK.

Het hoofd
huishouding
houdt alles
graag rustig en rein
tussen onze oren
en vergeet bij tijd en wijle
dat wij alleen voortwaaiend
hartkloppend
lichterlaaiend
precies zijn
waar we horen.


Deze stad

haar toren heet Lebuinus
oftewel ‘geliefde vriend’
haar ronde straten heten welkom
haar pleinen maken plaats
haar binnentuinen bieden troost
aan wie dat op een dag verdient.

Haar diepste punt, oorsprong, rivier
herinnert zich de eerste dag
de dag van droogval
schip op zand en mens aan land
een aarden wal en op den duur
contouren, kern, stenen muur

Stad, mens, toren en rivier
klinken samen klaterend:
kom maar, blijf maar, woon maar hier.

Deze stad
draagt onze stappen
brengt ons met al haar wegen, stegen
elke dag van A naar B
van huis naar school
van school naar huis
naar optocht, feest of naar het werk
van wedstrijd naar vergadering
draagt zorg al eeuwen lang
voor dichterbij, benadering
in park, in kroeg en school en kerk
het is haar wezen, ‘t is haar werk

De stad
vraagt stil: bloei en behoud
leef opdat je mij vervult
met woorden als Moed en Handel dapper
Wees waakzaam, Toon geduld, Word wakker
Blijf elkaar vertrouwd
Breek de lucht en raak de grens
Open de tijd en zie de mens
Plant de boom, bescherm de vogel
Vang enkeling, vis drenkeling
zo luidt haar klok, zo spreekt de stad:
bouw met woorden, mijn verhaal
van hoe ik steeds in wezen was
het klinkt naar leven met elkaar
naar zwaluw, water, bloeiend gras
wie hier woont, u allemaal
wees mijn vrienden, maak mij waar.

Dit gedicht is gemaakt voor de viering van de 3e adventszondag, 17 december 2023 in de Lebuinus.

Vrouwen

Wanneer
is dat begonnen
waarom precies is het verstoord
hoe vervielen we van binnen
gingen
ik noem je
schaduw, rib, deel van of pronk
het ene na het andere woord
voor een vrouw verzinnen?
Van woord, naar zin, vaststaand verhaal
wat zette het in gang
en in wiens pijnlijke belang
begon dat allemaal?

Wat zit haar haar gek
Wat doet ze overdreven
Dat slistoontje, ik kan er niet goed tegen
Wat moet ze zich weer laten horen
Foei!
Raar!
Waarom zo schreeuwen? Dat kan toch ook anders?
Moet je haar nu zien staan daar
En maar shoppen
Bitch!
En hoofdzaken van bijzaken?
Kitsch!
Rekenen en ruimtelijk?
Laat maar
Ik hou zelf helemaal niet van dat getut
Ben one of the boys
Dat quotum, moet dat nou?
Laat mij die kaart maar lezen
Kijk dat is nou es een lieve vrouw
En die dan, type ambitieus en hard
Als je ‘t mij vraagt uit op macht
Ja, echt zo iemand die nooit lacht
Zeur, zuur, heks
Doe niet zo hysterisch, joh: relax
Wie ik? Maar ik ben juist dol op vrouwen!
Eén keer iets verkeerd gedaan, echt hoor, ze blijven het onthouden
Wel een beetje kort truitje
Ze zijn hoe dan ook anders, toch?
Hoor ik daar een piepgeluidje?
Vrouwen in het voetbal
Is nu toch helemaal normaal?
‘T was gewoon eerst even wennen
Ja, zeker, ben ik met je eens
Feminisme niet meer nodig, beetje uit de tijd
Zeker in zo’n tuinbroek lopen
Of met de vuist op tafel slaan
Meer loon, maar meisje, leer dan onderhandelen,
Een misstapje en ze gaan aan!
Zwangerschap blijft lastig hoor, voor continuïteit
Kom op, jongens
Hoe wil je dán dat we jouw soort behandelen?
Als je dan toch stoer wil zijn
Dan ook niet meer van dat gedoe
’s Avonds een vent, ’s morgens een vent
Kom me niet aan met: ‘k ben zo moe
Kortom: Haal dat mens daar weg
Snoer dat mens een keer de mond
Ik wil niet veel zeggen hoor
Maar ik zeg het tóch: ze is gewoon ietsje te blond
Voor het moederschap geboren
Aan het moederschap verloren
Zeker aanleiding gegeven
Over zichzelf afgeroepen
Luister: fiets, maar nooit alleen
Steek je hoofd niet uit het maaiveld
Houd je op in groepen
Geef ze de kost die ondanks alles…
Dus fluister, zwijg of houd je mond
Je weet het… toch in bed belanden
Bezoek desnoods de kroeg, de nacht
Maak je familie nooit te schande
Hoed je, houd je, wacht af, wacht

Enzovoort enzovoort
woord voor woord, zin voor zin
dat verhaal, scheefgegroeid, patriarchaal
we zitten er nog midden in
giftige stekels open en bloot
venijnige zaadjes ondergronds
nog steeds levend of stilzwijgend
in ons allemaal
dat pijnlijke, verstoorde, en heel lang overlevende
dat moeilijke verhaal
van ons.
Doorzie en spreek, buig om en kantel
Dag na dag, daad voor daad
Kijk niet weg, hou je niet doof, bedek niet met de liefdesmantel
Word eindelijk wie je kan zijn
Wees steeds opnieuw waar je voor staat.

Gedicht dat wil laten zien hoe alledaagse taal en door iedereen gebezigde cliché’s het verhaal van uitsluiting en discriminatie in stand houden en legitimeren. Gemaakt als bijdrage aan de wereldwijde campagne Orange the world, van 24 november tot en met 10 december 2023, die aandacht en actie vraagt om geweld tegen vrouwen te stoppen. Ook Deventer doet hieraan mee met diverse acties en activiteiten.

Ein Stein in Diepenveen

Hier is het toeval
het toeval van de hand
de hand van Albert Bos
het toeval van oktoberdag
ergens in het boerenland
waarop zijn oog het zag:
Het licht
het licht dat sissend doofde in de mulle grond
zijn vrouw die hem zacht duwde
vanaf de plek waar hij -vast en genageld- stond
Toe maar, pak maar, doe jij het of durf ik het?
Hij maakt zich los, hij gaat erheen.
Albert Bos, 27 oktober 1873, nabij Diepenveen.

Het toeval van de steen
gloeiend in een warme hand
gevolg van willen weten
het raken aan alles, wat wij van klein tot groot
als richtsnoer of als baken op onze schriften schreven:
Diepenveen, Overijssel, Nederland, wereld, heelal.
En wat was er daarna
waar kwam het leven toch vandaan, waar ging alles heen?
Hier was het dan, in Alberts hand:
misschien ooit wel het antwoord op veel te grote vraag:
een hele kleine steen.

Niemand die het zeker wist
maar wel bleef hij bewaard:
als meteoriet en mogelijkheid
zwarte steen in kleine kist
die door de tijd heen wint aan glans
verheldering van ons begin
toeval, mysterie, kans.

Dit gedicht is gemaakt en voorgedragen op 27 oktober 2023 in Diepenveen, bij de onthulling van de replica van de bijzondere meteoriet die 150 jaar geleden in een akker nabij Diepenveen terechtkwam en werd ontdekt door landarbeider Albert Bos. De meteoriet bleek van groot wetenschappelijk belang te zijn en is nu te zien in Naturalis in Leiden. Opdracht: Historische Vereniging Diepenveen.


De stort

De stort. Gek woord eigenlijk. Klinkt naar wat het is. Onopgesmukt verwijzend naar al ons weggooien, het ons in één armzwaai ontdoen van wat teveel geworden is, wat niet meer past in de ons toebedeelde vierkante meters of nieuw bedachte smaak. Hop. Weg. Stort.

Hier is het zaak niet te lang stil te staan bij alle matrassen, tapijten, gitaren, en wc potten, maar in één vliegende seconde afstand te doen van wat je ooit mocht, kocht, mooi vond, en in je armen sloot. In een container ligt een eenzaam kussen naast een klok naar de hemel te staren. ‘Take me tot the sea’, staat erop.

Evert en Hennie leiden alles hier in de goede banen en naar de juiste container. Zij komen nog uit de tijd waarin je spijkers rechtsloeg. Blijven staan in de stroom van goederen die welvaart heet en kussens die naar de zee verlangen. Iets meenemen uit een container mag niet. Overnemen of ruilen alleen buiten de poort. Anders wordt het hier chaos zeggen ze. Binnen de hekken geldt: weg is weg.

Weemoed, schaamte, zucht van verlichting, ze zweven hier allemaal door de lucht. Heel even. En dan snel terug naar de brug om nog een keer je daden te wegen. Hoeveel gewicht aan oud zeer, gekoesterd verleden of ballast je hebt weggesmeten.

De stort, het woord wordt
een soort samenvallen met wat het leven brengt
hoe het zich vormt, dat het vervliegt, waar het belandt:
Binnen de poort. Weg is weg.

De klok houdt op met tikken, de matras blijft onbeslapen en het kussen strandt.

Oog in oog met de hemel, dat wel.

Geschreven naar aanleiding van een bezoekje aan ‘De stort’ In Deventer, een fascinerende plek. Met dank aan Evert en Hennie die me daar -na toestemming van communicatie- gemoedelijk te woord stonden en een uurtje rond lieten dwalen over het terrein.


Na-bij

Hoe zou het zijn
als je met heel je wezen
taal bent
en jezelf laat lezen
een boodschap overbrengt
in dansend lijf en leden?

Wat als het aankomt op jouw cirkelen
op wat jij uitschrijft als je zweeft
in rechthoek of triangel
de geur die je afgeeft
hoe lang je linker voelspriet beeft
als dat de dagen zal voorzeggen
de tijd dat je nog leeft?

Alles wil nog,
verzamelen, behoeden, doorgeven
zomeren, zoemen, zinderen
alles kan nog net
grootbrengen, vechten voor, kinderen.

De bij
vast dichterbij dan wij
in het voorvoelen van gevolgen
pesticide, parkinson
voor hen geen woorden, krantenkoppen
maar vreemd ruikende velden, zwaarbeladen oorden
verteld in vorm van vleugelpunt -trilllend- een seconde
waar je de vaart moet breken en je vlucht moet stoppen

En wij
waar raakten we weg
vergaten we het verhaal
waar viel ons voelend lichaam uit de taal?

Het was in een zomer die in de verte nog leek op zinderen, kinderen
toen we opgingen in
een eenzaam potje honing op de bovenste plank, verstoft
herinnering aan ons paradijs
wij en ons eigen gewin.

Dit gedicht is gemaakt naar aanleiding van een gesprek met de Deventer stadsimker Frank Leenen, op het dak van het stadhuis. Hij plaatste daar een nieuw volk in de hoop op nieuwe aanwas, nadat 6 van zijn 8 bijenvolken dood zijn gegaan. Oorzaak waarschijnlijk een mix van weersomstandigheden – lees: klimaatverandering -, gebrek aan biodiversiteit en bijenziekte.


Kringloop

Stel je bent een boom
en iemand beslist dat je weg moet, dood moet
omdat je niet in het straatbeeld past.
Zou je dan nog boom willen zijn?

Stel dat je een mens bent in de maand mei
die moet beslissen over deze boom vol blad
‘t is is mei, hij ziet er goed uit
Zou je dan niet wat groter willen zijn
verder willen denken dan je eigen rapport
tekening
plan
beeld
tijd
mei?
Zeg maar: wat meer generatie-overstijgend
wat meer seizoen-overlevend
zeg maar zoiets als een boom?

Compleet met blad, bloesem, schaduw, geur, koelte
kastanjes en herinneringen van eronder
Zou je dat willen?

Stel, je bent dan dus die boom…
enz.

Deze tekst maakte Alied van der Meer ten gunste van de bomen en voor degenen die moeten beslissen over hun lot. Voorgelezen door loco-stadsdichter Marieke Hagemans bij Actie op 10 mei 2023 op de Nieuwe Markt.


Je draagt het mee

en wandelt voort
het leeft, het beeft
onder je huid
ongekend en ongehoord
is het te zien?
heeft het een vorm?
de pijn
stijgt steeds weer in je hart
zwijgt meestal in je mond.

Je draagt het mee
je wendt en keert
en schaaft en schuift
het voor je uit
en je weet het:
dit verhaal
het schrijnt en prikt
en wordt nooit rond.

Je bent
gewoon met
wat je meedraagt
wat je uitdaagt
het went
die ziel onder je arm
dat zwart, die mist
het houdt zich stil
goed, denk je
het is voorbij
het is vergeten
maar wat je wist
‘t komt terug en wil
ineens opnieuw
en van geen wijken weten.

Je kijkt ernaar en
dekt het toe
het is van jou, maar hoe, ja hoe
je waait het en je wuift het weg
en gaat stug verder, voort
maar toch
dat hameren op de vraag van ooit
dat zwijgen in het holst van alles
wat je steeds weer hoort
dat oplaaiend weer opwaaiend
waarom
dat hoe en waar
en weer waarom?
dat donker hangt
en blijft of drijft
vergeet of vreet
in ‘t nauw of overal rondom
niemand die het lijkt te weten
de hele wereld houdt zich stom
je draagt het mee
die grijze ruis
het is of je nu wilt, dus niet
maar onmiskenbaar toch van jou
maar waar breng je het onder
hoe breng je het thuis?
Wat je zou willen is dit:
dat er een dag komt waarop
wat steeds weer knarst en vraagt
aan je deur krabt…zachtjes huilt
hulpeloos, gewond, een dier
en jij je niet meer verschuilt
het niet meer verjaagt
dat hij mag, nu, hier
liggen aan je voeten
iets eten uit je hand
je kunt hem niet wegsturen
anders maken, beter maken
hij jou ook niet
hij mag blijven, want
je kent hem
en je hebt ontdekt
je bent met hem en hij met jou
die avond dat
je zijn wonden streelt, bedekt
en hij je toelaat
jouw stukken bij elkaar raapt
dat je samen onder één dak thuiskomt
en slaapt….slaapt.

Alied van der Meer schreef dit gedicht voor de Nationale Herdenking (Dodenherdenking) op 4 mei 2023.

In onderstaand filmpje (3 minuten, 20 seconden) brengt Alied van der Meer haar gedicht ‘Je draagt het mee’ ten gehore.


Een lang lint

Vandaag is rood wit blauw oranje
vandaag is vrolijk frisse wind
u bent vandaag een gouden franje
aan een heel lang wapperend lint.

Het lint begon al lang geleden
‘t wordt vandaag tweehonderd-acht
rolt door de eeuwen heen tot heden
’t was Willem drie die het bedacht.

Dat was natuurlijk mooi zo’n start
maar ú bent het die recht uit ‘t hart
er echt iets substantieels voor dééd
ook zónder koninklijk decreet.

Wat jullie deelden was het weten
dat voor een sterke maatschappij
je niemand zomaar kan vergeten
aan dat geheel draag je dus bij.

Voor Willem handig voor z’n werk
voor u een soort tweede natuur
juist dát nu maakt dit lint zo sterk
het is niets zonder uw vuur.

U die niet zetelt op een troon
u die het helemaal niet moet
maar er gewoon uit vrije wil
het echte ware werk voor doet!

Vandaar vandaag de vlag in top
vandaar ook nu dit groot festijn
waar de koninklijke schouderklop
geheel verdiend voor u zal zijn.

Vandaag bent u het einde
de wapperende franje
in een feestelijke wind
en zwaait Willem uit de verte
aan de andere kant van ‘t lint
vrolijk rood-wit-blauw oranje!

Alied van der Meer schreef dit gedicht ter ere van Lintjesregen 2023.


Het ware woord

Waartoe zijn wij

Juist ja
hier op aarde, op deze plek op dit moment
om het boek, en alle boeken
en hun waarde
kinder-, kook-, historisch- en romantisch
steeds voor elkaar weer op te roepen.

Want wat zouden we anders
hier op deze plek op dit moment
terwijl we thuis onder het lamplicht
zouden kunnen zitten op een zachte bank
om ons op de waar-waren-we-gebleven bladzij te storten
ons door de voor ons uitgeschreven woorden gulzig of herkauwend een weg te vreten
wurm te zijn in een oase vol zinnenprikkelend verhaal?

Wat háált het bij dat moment
van samenvallen -een op een- met het wezen van de taal?

Hier zijn? Praten over? Een drankje drinken?
Mogelijk porren we het vuurtje op of steken bij elkaar een licht op of werpen een titel omhoog om
mee naar bed te gaan en op te staan, want dat is wat boeken doen: bij je blijven, op je wachten, stil
geduldig laten ze zich meten met je eigen krachten. Op jouw moment mag je je laven, hen herhalen,
teruglezen, dubbelvouwen, voorzien van ezelsoren, wegleggen, zelfs vergeten. Ze blijven toch wel, ze
zijn -wanneer dan ook – jouw steeds-opnieuw-weer-willen-weten.

Wat haalt het bij dat verhaal
van samen vallen en van alles kunnen zijn
een uur of een eeuw
de soldaat op de steppe, een vrouw in een schuur
het kind in de steeg, een vos in de sneeuw
dat allemaal
in bijna vleesgeworden woorden van de taal?

Wat doen we hier? Hef het glas, spreek één zin, word gezond en maak voort!

Spoed je naar huis, neem het boek
eet het woord
word alles
tot je
niets meer hoeft te zeggen
zo mooi
ligt het voor je.

“Dit gedicht maakte ik voor de opening van de Deventer Boekenweek, 11 maart 2023. Het diende als uitnodiging om met elkaar mooie titels en schrijvers uit te wisselen en daarna snel -via boekhandel- naar huis te gaan om te lezen!”


De fanfare

1.
De lucht is licht, het licht is lucht
de stad ontwaakt, een diepe zucht
en ergens vanuit verte, vaag gerucht
’t is wel, ’t is niet, groeit groot, zwelt aan
wie kan dit loklied nog weerstaan
wie ‘t niet gelooft moet maar naar buiten lopen.

De fanfare, de fanfare
onze vensters gaan weer open!

2.
Het schip vaart uit, de was is schoon
de bruid verschijnt met veel vertoon
de zwaluw zwiert een juichend nieuw patroon
alles glimt en blinkt en blaakt
muziek die iedereen verstaat
haar melodie zal ons steeds verder dragen.

De fanfare, de fanfare
danst de nachten, plukt de dagen.

3.
Het circus komt, de kermis gaat
we gaan naar huis, het is al laat
de zomer sluimert, herfst spant nu haar draad
de stoel valt om, de wereld mist
de was wordt van de lijn gegrist
het tentdoek wappert zachtjes in de regen.

De fanfare, de fanfare
wandelt langzaam langs de wegen.

4.
Het is december en het vriest
de tuba hoest de trompet niest
wat oud wordt neemt stilzwijgend zijn verlies
we spelen binnen zoet verdriet
het korps schuwt dat register niet
en schenkt nog maar een glaasje oude klare.

De fanfare de fanfare
Mineur of majeur maar steeds de ware.

5.
Opa, oma, neef en nicht
zij kijken ons in het gezicht
van foto’s aan de wand voorbij de tijd
ze vuren ons vol verve aan
na winterslaap weer op te staan
kom op! trommelt mijn pa, mijn oom mijn tante.

De fanfare, de fanfare
Vivace, molto en andante.

6.
Er staat hier ook nog steeds een kast
vol loftrompet, besbas, altsax
te wachten op wie komt en moed opvat
dus blaas jezelf nieuw leven in
eenmaal van start, je krijgt wel zin
kom uit de kast, vier feest, wees meer dan meest!

De fanfare, de fanfare
bekend lied, terug van weggeweest.

7.
Het wordt weer lente, hazewind
er wappert vlag, er zingt een kind
wie is er die nu niet zijn grondtoon vindt
dus wie kan blazen, blaas maar mee
doe of je nooit iets anders deed
gooi alles wat je hebt er nu maar in!

De fanfare, de fanfare!
Een nieuw geluid, een nieuw begin.

Alied van der Meer maakte dit gedicht voor Deventer Actief, op het door hen gespeelde nummer ‘Halleluja’ van Leonard Cohen.

Onderstaand filmpje (6 minuten, 2 seconden) hoort bij het gedicht De fanfare.


Benefietvoorstelling aardbeving Turkije

1.
Gister nog
liep je door je leven als door een huis een huis met vele kamers, gevuld met stemmen, open ramen
geuren, deuren, kussens, kleedjes, kinderspeelgoed
daar waar we allemaal samen kwamen.

Maar als
de grond, onder je voeten
dat wat je erop bouwde
steen na steen na steen na steen
dat het valt…tot het stokt en je de adem beneemt.

dan is je leven onbewoonbaar verklaard
een mens van zichzelf ontheemd.
Het gebeurt wel vaker dat er een zoon, dochter, broer, zus op reis is. Weg, ver
weg, heel ver weg, vreemd ver weg. Maar je denkt: we leven onder dezelfde hemel, de lucht van daar komt
morgen hier, met een flinke oostenwind, neemt ze het mee en zijn we samen: zoon, dochter,
broer, kind.

Maar nu na de schok

en luttele uren, dreunt alles ook hier
vallen hier vaders, moeders, vrienden, buren
samen, met wat daar gebeurt
onder dezelfde hemel lopen ook zij
vierduizend mijl ten westen van
op tegen eigen grenzen, muren
en voelen een aarde die scheurt.
Daar graven handen gruis en grond op zoek naar licht en lucht en leven Hier stapelen we verband en kleren, dekens, knuffels, flesjes water, zachte beren.

En waar zijn we als het stil wordt in de nacht? Nog steeds samen onder dezelfde hemel? Is dit
een hemel? Deze kou? Dit kille stof op stof op stof? We kunnen niet anders dan verder
kijken, verder rijken om ‘t door te komen. Of: we denken ons wortels ondergronds,
verbeelden ons de overkant, willen een nieuwe hemel dromen. Een nieuwe stad, een nieuwe
woning, in een rijk van melk en honing, lichtjaren ver, naar sterren wijzend, en zo toch
samen: een nieuw land. Opgebouwd uit

Ons.
Steen voor steen. Hand in hand. Zomer op winter. Samen op alleen.

2.
Morgen als al het stof is neergedaald zullen we het doen.
We zullen stapelen steen voor steen
tot nieuwe ruimte om ons heen. Hier én daar onder dezelfde hemel 4000 kilometer uit elkaar. Een woning voor herinnering zó levend dat we samen zijn. Zomer op winter, samen op alleen licht op donker, blad om nerf, zaad op grond, vrucht om kern Hier én daar en hand in hand omarmend, troostend en verwarmend in één wereld, in één land.

Deze tekst is voorgedragen bij benefietvoorstelling voor de slachtoffers van de aardbeving in Syrië en Turkije, 15 februari 2023 in De Deventer Schouwburg.


Bekijk de Turkse vertaling van dit gedicht.


Nieuwjaarsdag 2023

Deze dag

til haar omhoog, bekijk haar van dichtbij
hou haar vast met eigen handen
zoen haar op haar zachte hoofd
al komt ze voort uit vorig jaar
zij kent geen toen, ooit en voorbij
zij is de eerste, zij is wáár.

Deze dag
we plaatsen haar als vlag, tussen vergeten dagen
we noemen haar stilzwijgend: die in ons gelooft.

De mist ligt op de velden als nog maar een week geleden, het water komt uit dezelfde kraan, het brood uit dezelfde zak, we openen en dichten gaten zoals we alle dagen deden.

Maar deze dag
kent ander licht, ze ruikt naar zon
ze lijkt op sneeuw, ze is een dag van vergezicht
ze gaat ons voor met nieuwe zinnen
wakker geworden, dapper geworden
slaan we een bladzij om, gaan aan een nieuw verhaal beginnen.

Evenveel honden met klitten in hun vacht, staar in hun ogen uitgelaten door hun bazen in de nacht, evenveel armoede onder koude bruggen, evenveel schatten in de grond, onder zwaar werk gekromde ruggen, maar deze dag is ’t onderscheid: een meisje dat je plotsklaps ziet zoals ze ook kan zijn, een jongen met een lief gebaar, onopgemerkte mogelijkheid.

Hoeveel mensen die nog steeds niet weten, want hóe in vredesnaam, zich wentelend in winterslaap om alles te vergeten, hoeveel rotte stronken ook, op het omgewoelde veld, we hebben over heel de wereld tóch naar haar afgeteld, we willen het proberen, we willen waaien, met haar mee.

Deze dag
een uitgekomen madelief op vele lagen oude aarde
een open plek in een stil bos en argeloos daarin een ree.

Zij is de eerste dag van meer
dagen om net zo waar te worden
als we winnen, als we wagen

als we durven.

Dit gedicht is op Nieuwjaarsdag uitgedeeld en voorgelezen aan bezoekers en voorbijgangers op het Grote Kerkhof in Deventer.


Voor de vrijwilligers van Deventer

Wat je ziet is heel gewoon: handen die deuren openzwaaien, een koffiepot vastpakken, een wilg knotten, jonge plantjes water geven. Of als troost op een verdrietig hoofd liggen. Wat je ziet is vingers die de weg wijzen, een draad door een naald sturen, een bladzij omslaan, een pen oppakken en woorden opschrijven die plotsklaps begrepen worden, die als een kwartje in een ‘voor altijd weten’ vallen. Wat je ziet is benen die kracht zetten, een fiets in beweging brengen en met iemand achterop langs de IJssel rijden. Alle muizenissen uit een veel te vol hoofd laten waaien. Wat je ziet is voeten die aarde in de moestuin aanstampen. Dat is wat je kunt zien als je er oog voor hebt, zo snel is het voorbij.

Hoe iemand zijn arm, haar hand, hoe iemand een ander in de ogen kijkt.

Waar het tenslotte om gaat is dit
dat wat onzichtbaar in jou zit
iets dat vindt dat dit moet.
iets dat maakt dat je dit dóet
voor een ander, wie dan ook,
die steeds opnieuw weer even ademt
zingt of zoemt of glimt of lacht.
en dat jíj dat hebt gedaan.
Weet dat.
Wat het ook is en waar het ook zit
ik noem het je ware
levenskracht.

Deze tekst werd in opdracht gemaakt voor alle vrijwilligers van Deventer. Op 7 december 2022 werden zij door Deventer Doet in de bloemetjes gezet en ontvingen daarbij ook het gedicht.


Past het?

Er past heus een muizennest in een wc fontein

en moltons in een meterkast? Ja, ook dat moet kunnen.

Tulpenbollen voor de lente doen we in de koektrommel

en hang de koffiekopjes vandaag maar buiten aan de lijn.

Verse kadetten voor de zondag leggen we naast jou in bed

of doe ze in de dekenkist samen met de voetbalrommel.

De rode wijn laten we klotsen tussen de plinten van ’t parket.

Tafellakens kunnen we proberen in de oude regenton

samen met de legoblokjes, poppenbedjes, zomerjurken,

plus aardappels en suikerzakjes, ingemaakte grasaugurken.

De fietstas is perfect toch, voor de Belgische bonbon.

Voor koolmeesjes: de keukenla! Top, best een goed idee.

Kunstgebitten, tandenborstels geen punt, gewoon in ‘t vergiet

Beetje duwen, beetje trekken, kom op, geef es ff mee!

Heb vertrouwen en zeur niet, dan komen we er vast wel uit

maar of het nou heel LEUK wordt, daar zeg je wat, DAT weet ik niet.


Wees wijs met het wezen van

De liefhebber wil sfeer en klank
en klank een goeie kast
niet elk huis is dus zomaar goed
niet elke klankkast past.

Een huis heeft kamers en een hart
een hart wil stromend bloed
zie hoe ’t met ademnood en ruis
in het al lang te krappe huis
voor deze burgers wezen moet

Laat hen in leven, verzin een list
niet slechts voor nu en voor de centen
maar een waar muziek in zit
wees wijs met het wezen van, kies het béste, en voorgoed.


Het begin van het ware leven


Putdeksel met Nering Bögel bv Weert

Deze week fietste ik eraan voorbij:
een man, ook nog goedgekleed, groef met z’n hand in een put.
Ik fietste eraan voorbij,
vroeg niet wat hij zocht,
knielde niet naast hem neer,
stak geen helpende hand in de smurrie.

Wat is er tevoorschijn gekomen?
Een groeibriljant, een ooglens een winnend lot?

Ik weet het niet en dat spijt mij.
Wat spijt dat mij, dacht ik steeds
en nu nog regelmatig.

Nu ken ik een put
een put met een deksel, en een geheim.
Voor een put is dit het beste wat er kan gebeuren.
Iemand laat iets in hem vallen,
iemand wil het terug.

Zo begint het.

Het wordt nacht en ik droom,
het wordt dag en ik wil weten
hoe hij heet
keer terug en zie
in oud metaal,
zeg zijn letters, allemaal:

Nering Bögel B.V Weert.

De put voelt zich liggen.
Ja, zo heet hij.
Nog nooit is er zoiets gebeurd.
Als hij op kon staan deed hij het,
als hij kon zwellen zou hij dat doen.
Hij blijft liggen,
strak in de straat,
een echte Bögel B.V.

Wat je ziet is ijzer
maar van binnen klopt de trots,
de trots van: ik ben deze put
en ik ben een geheim.
Iemand laat iets in mij vallen,
iemand komt terug

Nu weet hij het:
zo begint het.

De poëzie ligt echt op straat. In de vorm van een put deze keer. Helemaal fijn dat deze van Nering Bögel was. Die begon ooit, lang geleden in Deventer en werkt dus nog steeds door. In de poëzie.


Wil je me blijven zien

Ben vergeten brood te kopen
heb’t het vuilnis niet op straat gezet
ook de kraan weer laten lopen
niet op de kinderen gelet.
De kachel te hoog afgesteld
de hond ’s nachts niet meer uitgelaten
mijn moeder niet meer teruggebeld
vis geserveerd met duizend graten.
Alle klussen zwart betaald
bij de film in slaap gevallen
de foute tandpasta gehaald
en tot overmaat van ramp
mijn puzzelprijs laten vervallen.

Maar als ik lastig word misschien
Wil je me dan blijven ZIEN?

Het schilderij scheef opgehangen
het bord van woede stuk gegooid
bijen in een pot gevangen
en een vogeltje gekooid.
Alle buren niet gegroet
de spitskool te ver doorgekookt
geleefd op veel te grote voet
en als een ketter doorgerookt.
Het formulier heb ik natuurlijk
expres met fouten ingevuld
en in contact met ouderen
toon ik steevast geen geduld.
De rekening is niet betaald
oud zeer heb ik weer opgerakeld
het kerstmenu alleen bepaald
en glaswerk torenhoog gestapeld.
Zeven verjaardagen verzuimd
misverstanden niet vertaald
alle kroegen afgeschuimd
en ook nu, het spijt me zeer…
ook mijn prik weer niet gehaald.

Maar als het echt niet gaat misschien
Wil jij me dan blijven ZIEN?

Een prutsgedicht heb ik geschreven
van wandaden geen spijt betuigd
mijn zin te vaak stug doorgedreven
de teckel meermaals afgetuigd.
Wat ik allemaal beweerde
raakte soms echt kant noch wal
en wat ik roekeloos begeerde
geen probleem hoor, want ik stal… (maar jouw bol heb ik geaaid en ook nog klaprozen gezaaid!)
Meer kan ik er niet van maken
en weet het best, je vindt me laf
ook bij de buurtquiz ging ik slapen
en van mijn booster… zag ik af

Maar op het moment dat het zover is
want ooit gaat het natuurlijk mis
en fluister ik met zwakke stem:
Wil je me nu heel misschien
toch gewoon wel blijven ZIEN…..zoals ‘k nu eenmaal ben.

De gedichten ‘De handreiking van de poëzie, een gedachtegang’ en ‘Wil je me blijven zien’ zijn gemaakt en gepresenteerd tijdens de 12e Geert Grote dag. Deze dag was op zondag 16 oktober in het Geert Grote huis in Deventer en had het thema ‘Ziekte en solidariteit’.

Het prozagedicht ‘De handreiking van de poëzie, een gedachtegang’ werpt een licht op het onstuimige maakproces van de poëzie en de parallel die er wellicht is te trekken met het ongebreidelde groeien van een virus én de talloze opvattingen over hoe je er het beste mee om kan gaan. Want: hoe krijgen we al die vaste feiten, wilde gedachten, dromen en drogbeelden tot een praktisch plan van aanpak? De poëzie draagt een idee aan!

Het gedicht ‘Wil je me blijven zien’ kunt u lezen als lichtvoetig toetje na gedane arbeid.


De handreiking van de poëzie, een gedachtegang


Als ik zelf begin of anderen wil laten beginnen met zoiets moois en wonderlijks als poëzie, dan breng ik de start terug tot een kern, één woord.

ROOD of GROOT of DOOD of BLOOT. Begin maar met één van die woorden zeg ik dan tegen mezelf of tegen degenen die met me aan tafel zitten.

Daarna vangt het aan, het grote uitwaaieren vanuit het woord. Het zwermen, zoeken, zwemmen, zweven tot in de meest bizarre uithoeken. Het associëren richting bossen en meren, open zee of verborgen achterland, dromen, drogbeelden, doemdenksels waarvan je niet wist dat je ze in je had. Je hebt ze wel.

De pennen krassen, de koffie wordt koud, het regent maar je merkt het niet, het gaat maar door. Het een volgt uit het ander. Tot je ineens denkt: er is voor anderen dan ikzelf geen touw maar aan vast te knopen. Dat denkt iedereen ongeveer op hetzelfde moment.

Als je al die hoofden boven die krassende pennen in beeld zou kunnen brengen dan zou je een GROOT, BLOOT, ROOD netwerk zien, zichzelf voortstuwend, vermeerderend, variërend, mutilerend.

Het zou lijken op het groeien van een virus, het zou lijken op het in bezit nemen van een lichaam, het zich verspreiden van het virus door alle provincies van het land, inclusief de Marker Wadden. Het zou ook lijken op wat iedereen in dat land over het virus denkt en over de wijze hoe het verspreiden een halt te toe roepen. Het zou lijken op het leven zelf. Onverwacht. Ongebreideld hard en in vele mogelijke varianten alle kanten op groeiend, waar het maar kan…en ook waar het beter is van niet.

STOP

Want hoe krijgen we alle woorden in een richting, alle dromen tot daad, de duizendvoudige gedachten in een plan waar we met mee vóórt kunnen in alle chaos en verwarring. Al schrijvend zeg ik tegen mezelf en de anderen als ze dan tenminste nog steeds samen met mij en de poëzie aan tafel zitten: breng de meest vechtende woorden samen, laat ze samen de strijd aangaan in de taal, zich bij elkaar voegen, een zin vormen. Verdoezel de boze geesten en gedrochten niet, geef angst een gezicht, laat woede eerst maar schreeuwen, geef verbeeldingskrachten en waangedachten een speelveld, vermoeden een stem. Breng ze samen.

Laat ze binnen. Liefst in één alinea, dicht opeengepakt, zodat ze elkaars scherpe kanten bij elke beweging voelen en er iets op moeten verzinnen.

Dan mogen de vragen. Kietel ze van alle kanten. Lok ze. Bereid ratio vast voor op het podium, rust haar uit met een luisterend oor. Een vormbeginsel. Geef haar het woord als al het andere is leeggeroepen, stomgefluisterd, uitgevraagd en uitgehoord.
Vooruit zeg je: nu of nooit, neem het woord.

Wat je van de poëzie, m.a.w van het leven -inclusief ziekte, problemen, politiek- moet weten, is dat alles wat je onder het kleedje veegt terugkomt op je bord, dat je dat wat stinkt, uiteindelijk toch moet eten. Dus vooruit. Eet het.

Weet dat je niets kunt ontlopen, dat straathonden het sterkste zijn maar toch een baas willen.

Pak ze bij de kladden. Voer ze naar huis.

Ik kan alleen maar hopen dat de rest van het land hier iets aan heeft. Inclusief de virologen. En de Marker Wadden.

De gedichten ‘De handreiking van de poëzie, een gedachtegang’ en ‘Wil je me blijven zien’ zijn gemaakt en gepresenteerd tijdens de 12e Geert Grote dag. Deze dag was op zondag 16 oktober in het Geert Grote huis in Deventer en had het thema ‘Ziekte en solidariteit’.

Het prozagedicht ‘De handreiking van de poëzie, een gedachtegang’ werpt een licht op het onstuimige maakproces van de poëzie en de parallel die er wellicht is te trekken met het ongebreidelde groeien van een virus én de talloze opvattingen over hoe je er het beste mee om kan gaan. Want: hoe krijgen we al die vaste feiten, wilde gedachten, dromen en drogbeelden tot een praktisch plan van aanpak? De poëzie draagt een idee aan!

Het gedicht ‘Wil je me blijven zien’ kunt u lezen als lichtvoetig toetje na gedane arbeid.


In dit huis

is elke kamer een ander land
elk bed een kloppend hart in een ander verhaal
een andere vlucht, een andere taal
Misschien herkennen deze mannen elkaar
in boze dromen onder blauwe dekens
gemaakt van zee
het openzetten van een raam
het willen horen van buitengeluid
het verzamelen van potten en pannen onder hun bed
Ze nemen elkaar zonder uitleg mee
in verborgen pijn
van hetzelfde soort liedjes, hetzelfde refrein.

Hoe het kan
in deze kamer
zoveel moed, zoveel man

Alles is hier op doorreis
ontvankelijk, behoedzaam, stil
de geur van appel, smaak van munt
het zachtjes roeren in een glas
het pellen van banaan
maar tussen alles door gloeit er
de rechtopstaande wil
om ergens ooit aan land te gaan.

Alied van der Meer: “Dit gedicht gaat over een bezoek aan een bewoner van het AZC in Schalkhaar. Ik was hem eerder deze zomer tegengekomen in de stad waar hij me spontaan aansprak en blijk gaf van de vaste wil om de Nederlandse taal machtig te worden en werk te vinden. Bij mijn bezoek aan het AZC was ik onder de indruk van de gastvrijheid die deze man bood binnen de beperkte mogelijkheden en de muren van zijn eigen -met 2 andere mannen gedeelde- kamer. Deze gastvrijheid, samen met de enorme veerkracht van mensen die huis en haard hebben moeten ontvluchten, zijn 2 inspirerende waarden die ik met dit gedicht voelbaar wil maken. Het past ook bij mijn stadsdichterschap waarin ik gebeurtenissen, groepen en mensen die niet de krant halen, maar die dapper en onopvallend doorleven, in het licht wil zetten. In hen schuilen vaak de mooiste verhalen. En gedichten.”

Het gedicht werd zaterdag 24 september 2022 uitgedeeld aan de bezoekers van de Open dag op AZC Schalkhaar.