Vandaag wil ik je iets laten weten over 42 stukjes leven! stadsbewoners die je zelden ziet al kom je ze elke dag tegen. Locatie: Wellepad, Pothoofd verder hoef je eigenlijk niet. loop alleen of in een groepje (wel liefst met blikverruimend loepje!)
In volgorde van ontmoeting:
Muisjesmos
Grijze schotelkorstmos
Gele schotelkorstmos
Wolfspoot
Poelruit
Munt
Muurleeuwenbek (zaaddoosjes bewegen zich richting donker)
Breukkruid (tegen botbreuken)
Akkerkers
Hoge fijnstraal
Liggende Ganzerik
Straatrucola oftewel Grote zandkool (eetbaar)
Klein Liefdesgras (aangetroffen in 1896 in Deventer, naam houdt mogelijk verband met ‘Dames van plezier’ op die locatie).
Stijf straatliefdesgras
Platbeemdgras
Zilverkopmos
Herfstmetaalwapenvlieg
Duizendblad
Spitsmuisje (= hele kleine kever)
Snorzweefvlieg
Harig knopkruid
Langbaardgras
Akkerwinde oftewel Pispotje
Hertshoornweegbree (vroeger alleen in gebieden bij zee, hier gekomen in verband met zout voor gladheidbestrijding).
Stijf hardgras
Glaskruid (om glas mee schoon te maken)
Stinkende gouwe (met gele vloeistof tegen wratten)
Wolfsmelk
Zwarte nachtschade
Kransmuur
Herderstasje
Vijfvingerkruid
Oosterse veldkers
Kale jonker
Muursla
Vals streepzaad
Zegge
Westerse karmozijnbes
Roomse kervel
Tongvaren
Levermos
Hopklaver
Godzijgeloofdgodzijgeprezen
42 stukjes leven
Het is niet onopgemerkt gebleven…
Met dank aan veldecoloog Gerrit Hendriksen en zijn loep (15X vergrotend)
Deze tekst is gemaakt naar aanleiding van een wandeling met veldecoloog Gerrit Hendriksen, zijn loep en zijn overrompelende kennis over de flora en fauna in de stad, waar ik nog niet de helft van heb kunnen laten wortelen en doorgronden.
Even geen mariakaakje
Ja, het is waar, natuurlijk ben ik blij dat er op deze regenachtige dag een huis is waar ik naar binnen kan waar een dak op zit en mijn was te drogen hangt natuurlijk ben ik degene dankbaar die ooit de ramen aan alle kanten bedacht waardoor je nog een klein stukje rivier kon zien en een verdieping aanbracht waar een bed kan staan waar ik met een man in slaap die onder de deken mijn hand vasthoudt als ik bang ben voor het grommen van de volgende dag en mij woorden als loft permafrost en kinderbijslag influistert om de slaap te kunnen vatten zodat ik tenslotte ook nog aangenaam kan dromen over mijn vader die op handen en voeten over een zebrapad huppelt om aan te tonen dat hij geen dokter nodig heeft.
Tuurlijk.
Maar voor het overige doen we in de Nederlandse steden en provincies gek, bijna larmoyant over het woord thuis gedoe met houten letters -HOME- voor het raam, hoezo voor het raam? Weet je anders niet waar je woont of wil je dat iedereen inclusief Engelstaligen er een jaloerse blik op werpt, had ik maar een HOME is where the heart is ofzo? wat in onze krappe vaderlandse verbeelding altijd een bank is waar iedereen ‘s avonds op kruipt- hoezo kruipt- en vaak iets met een dekentje nooit een oude sprei of een meurende lap en natuurlijk chips en ook steevast een mooie Netflixfilm hoezo altijd mooi? Hoezo Netflix, hoezo chips? waarom geen opgewarmde, aangekoekte griesmeelpap?
Terwijl ik dit opschrijf in mijn thuis op een harde stoel realiseer ik me dat ik in een nogal recalcitrante periode van mijn stadsdichterschap ben beland in dit land waarin ik toch al niet rijm
Van geen kant, laat staan thuis wil zijn en waar zeg maar gewone mensen denken: hebben ze eindelijk een heerlijk knus thema, de dichters om een ontroerend gedicht over te maken gaan ze ineens een raar verhaal schrijven over hoe thuis net zo goed leeg en kaal kan zijn als je over de drempel stapt na een klamme dag en iedereen is weg, als het nogal merkwaardig ruikt en je erin zit opgesloten en ziet dat het vol nutteloze voorwerpen staat van ooit gevierde verjaardagen waarop ineens ook heel veel stof ligt ach, er komt toch niemand, dus laat maar als het binnen net zo regent als buiten als er geslagen, gestompt en naar de tv wordt gescholden en er geen mariakaakje te bekennen is.
Tja, thuis.
Ik heb ineens ongelooflijk veel zin om het dak er af blazen drempels, vensterbanken inclusief houten home letters te slopen een en al raam te worden en allemaal open het ogenblik grijpen, op kale grond ontwaken pijlpunt worden of je laten raken weten zonder na te hoeven denken dak of geen dak, kak! HIER hoor ik te zijn je daden in gevaarlijke inkt dopen er pijpenstelen doorheen laten lopen veiligheid, niet meer aan denken zekerheid, compleet vergeten weten dat je goed zit ligt, rent, of totaal op de kop staat jazeker, je gloedt, je lichterlaait je trekt je kleren uit en voelt weer even iets waar ’t echt om gaat
en dat het in je hoofd zo zonder dak echt behoorlijk HEERLIJK waait.
Dit gedicht is gemaakt in het kader van de nationale Poëzieweek met als thema Thuis. Voorgedragen onder andere op de Deventer gedichtenavond op donderdag 25 januari 2024 in MIMIK.
Het hoofd huishouding houdt alles graag rustig en rein tussen onze oren en vergeet bij tijd en wijle dat wij alleen voortwaaiend hartkloppend lichterlaaiend precies zijn waar we horen.
Deze stad
haar toren heet Lebuinus oftewel ‘geliefde vriend’ haar ronde straten heten welkom haar pleinen maken plaats haar binnentuinen bieden troost aan wie dat op een dag verdient.
Haar diepste punt, oorsprong, rivier herinnert zich de eerste dag de dag van droogval schip op zand en mens aan land een aarden wal en op den duur contouren, kern, stenen muur
Stad, mens, toren en rivier klinken samen klaterend: kom maar, blijf maar, woon maar hier.
Deze stad draagt onze stappen brengt ons met al haar wegen, stegen elke dag van A naar B van huis naar school van school naar huis naar optocht, feest of naar het werk van wedstrijd naar vergadering draagt zorg al eeuwen lang voor dichterbij, benadering in park, in kroeg en school en kerk het is haar wezen, ‘t is haar werk
De stad vraagt stil: bloei en behoud leef opdat je mij vervult met woorden als Moed en Handel dapper Wees waakzaam, Toon geduld, Word wakker Blijf elkaar vertrouwd Breek de lucht en raak de grens Open de tijd en zie de mens Plant de boom, bescherm de vogel Vang enkeling, vis drenkeling zo luidt haar klok, zo spreekt de stad: bouw met woorden, mijn verhaal van hoe ik steeds in wezen was het klinkt naar leven met elkaar naar zwaluw, water, bloeiend gras wie hier woont, u allemaal wees mijn vrienden, maak mij waar.
Dit gedicht is gemaakt voor de viering van de 3e adventszondag, 17 december 2023 in de Lebuinus.
Vrouwen
Wanneer is dat begonnen waarom precies is het verstoord hoe vervielen we van binnen gingen ik noem je schaduw, rib, deel van of pronk het ene na het andere woord voor een vrouw verzinnen? Van woord, naar zin, vaststaand verhaal wat zette het in gang en in wiens pijnlijke belang begon dat allemaal?
Wat zit haar haar gek Wat doet ze overdreven Dat slistoontje, ik kan er niet goed tegen Wat moet ze zich weer laten horen Foei! Raar! Waarom zo schreeuwen? Dat kan toch ook anders? Moet je haar nu zien staan daar En maar shoppen Bitch! En hoofdzaken van bijzaken? Kitsch! Rekenen en ruimtelijk? Laat maar Ik hou zelf helemaal niet van dat getut Ben one of the boys Dat quotum, moet dat nou? Laat mij die kaart maar lezen Kijk dat is nou es een lieve vrouw En die dan, type ambitieus en hard Als je ‘t mij vraagt uit op macht Ja, echt zo iemand die nooit lacht Zeur, zuur, heks Doe niet zo hysterisch, joh: relax Wie ik? Maar ik ben juist dol op vrouwen! Eén keer iets verkeerd gedaan, echt hoor, ze blijven het onthouden Wel een beetje kort truitje Ze zijn hoe dan ook anders, toch? Hoor ik daar een piepgeluidje? Vrouwen in het voetbal Is nu toch helemaal normaal? ‘T was gewoon eerst even wennen Ja, zeker, ben ik met je eens Feminisme niet meer nodig, beetje uit de tijd Zeker in zo’n tuinbroek lopen Of met de vuist op tafel slaan Meer loon, maar meisje, leer dan onderhandelen, Een misstapje en ze gaan aan! Zwangerschap blijft lastig hoor, voor continuïteit Kom op, jongens Hoe wil je dán dat we jouw soort behandelen? Als je dan toch stoer wil zijn Dan ook niet meer van dat gedoe ’s Avonds een vent, ’s morgens een vent Kom me niet aan met: ‘k ben zo moe Kortom: Haal dat mens daar weg Snoer dat mens een keer de mond Ik wil niet veel zeggen hoor Maar ik zeg het tóch: ze is gewoon ietsje te blond Voor het moederschap geboren Aan het moederschap verloren Zeker aanleiding gegeven Over zichzelf afgeroepen Luister: fiets, maar nooit alleen Steek je hoofd niet uit het maaiveld Houd je op in groepen Geef ze de kost die ondanks alles… Dus fluister, zwijg of houd je mond Je weet het… toch in bed belanden Bezoek desnoods de kroeg, de nacht Maak je familie nooit te schande Hoed je, houd je, wacht af, wacht
Enzovoort enzovoort woord voor woord, zin voor zin dat verhaal, scheefgegroeid, patriarchaal we zitten er nog midden in giftige stekels open en bloot venijnige zaadjes ondergronds nog steeds levend of stilzwijgend in ons allemaal dat pijnlijke, verstoorde, en heel lang overlevende dat moeilijke verhaal van ons. Doorzie en spreek, buig om en kantel Dag na dag, daad voor daad Kijk niet weg, hou je niet doof, bedek niet met de liefdesmantel Word eindelijk wie je kan zijn Wees steeds opnieuw waar je voor staat.
Gedicht dat wil laten zien hoe alledaagse taal en door iedereen gebezigde cliché’s het verhaal van uitsluiting en discriminatie in stand houden en legitimeren. Gemaakt als bijdrage aan de wereldwijde campagne Orange the world, van 24 november tot en met 10 december 2023, die aandacht en actie vraagt om geweld tegen vrouwen te stoppen. Ook Deventer doet hieraan mee met diverse acties en activiteiten.
Ein Stein in Diepenveen
Hier is het toeval het toeval van de hand de hand van Albert Bos het toeval van oktoberdag ergens in het boerenland waarop zijn oog het zag: Het licht het licht dat sissend doofde in de mulle grond zijn vrouw die hem zacht duwde vanaf de plek waar hij -vast en genageld- stond Toe maar, pak maar, doe jij het of durf ik het? Hij maakt zich los, hij gaat erheen. Albert Bos, 27 oktober 1873, nabij Diepenveen.
Het toeval van de steen gloeiend in een warme hand gevolg van willen weten het raken aan alles, wat wij van klein tot groot als richtsnoer of als baken op onze schriften schreven: Diepenveen, Overijssel, Nederland, wereld, heelal. En wat was er daarna waar kwam het leven toch vandaan, waar ging alles heen? Hier was het dan, in Alberts hand: misschien ooit wel het antwoord op veel te grote vraag: een hele kleine steen.
Niemand die het zeker wist maar wel bleef hij bewaard: als meteoriet en mogelijkheid zwarte steen in kleine kist die door de tijd heen wint aan glans verheldering van ons begin toeval, mysterie, kans.
Dit gedicht is gemaakt en voorgedragen op 27 oktober 2023 in Diepenveen, bij de onthulling van de replica van de bijzondere meteoriet die 150 jaar geleden in een akker nabij Diepenveen terechtkwam en werd ontdekt door landarbeider Albert Bos. De meteoriet bleek van groot wetenschappelijk belang te zijn en is nu te zien in Naturalis in Leiden. Opdracht: Historische Vereniging Diepenveen.
De stort
De stort. Gek woord eigenlijk. Klinkt naar wat het is. Onopgesmukt verwijzend naar al ons weggooien, het ons in één armzwaai ontdoen van wat teveel geworden is, wat niet meer past in de ons toebedeelde vierkante meters of nieuw bedachte smaak. Hop. Weg. Stort.
Hier is het zaak niet te lang stil te staan bij alle matrassen, tapijten, gitaren, en wc potten, maar in één vliegende seconde afstand te doen van wat je ooit mocht, kocht, mooi vond, en in je armen sloot. In een container ligt een eenzaam kussen naast een klok naar de hemel te staren. ‘Take me tot the sea’, staat erop.
Evert en Hennie leiden alles hier in de goede banen en naar de juiste container. Zij komen nog uit de tijd waarin je spijkers rechtsloeg. Blijven staan in de stroom van goederen die welvaart heet en kussens die naar de zee verlangen. Iets meenemen uit een container mag niet. Overnemen of ruilen alleen buiten de poort. Anders wordt het hier chaos zeggen ze. Binnen de hekken geldt: weg is weg.
Weemoed, schaamte, zucht van verlichting, ze zweven hier allemaal door de lucht. Heel even. En dan snel terug naar de brug om nog een keer je daden te wegen. Hoeveel gewicht aan oud zeer, gekoesterd verleden of ballast je hebt weggesmeten.
De stort, het woord wordt een soort samenvallen met wat het leven brengt hoe het zich vormt, dat het vervliegt, waar het belandt: Binnen de poort. Weg is weg.
De klok houdt op met tikken, de matras blijft onbeslapen en het kussen strandt.
Oog in oog met de hemel, dat wel.
Geschreven naar aanleiding van een bezoekje aan ‘De stort’ In Deventer, een fascinerende plek. Met dank aan Evert en Hennie die me daar -na toestemming van communicatie- gemoedelijk te woord stonden en een uurtje rond lieten dwalen over het terrein.
Na-bij
Hoe zou het zijn als je met heel je wezen taal bent en jezelf laat lezen een boodschap overbrengt in dansend lijf en leden?
Wat als het aankomt op jouw cirkelen op wat jij uitschrijft als je zweeft in rechthoek of triangel de geur die je afgeeft hoe lang je linker voelspriet beeft als dat de dagen zal voorzeggen de tijd dat je nog leeft?
Alles wil nog, verzamelen, behoeden, doorgeven zomeren, zoemen, zinderen alles kan nog net grootbrengen, vechten voor, kinderen.
De bij vast dichterbij dan wij in het voorvoelen van gevolgen pesticide, parkinson voor hen geen woorden, krantenkoppen maar vreemd ruikende velden, zwaarbeladen oorden verteld in vorm van vleugelpunt -trilllend- een seconde waar je de vaart moet breken en je vlucht moet stoppen
En wij waar raakten we weg vergaten we het verhaal waar viel ons voelend lichaam uit de taal?
Het was in een zomer die in de verte nog leek op zinderen, kinderen toen we opgingen in een eenzaam potje honing op de bovenste plank, verstoft herinnering aan ons paradijs wij en ons eigen gewin.
Dit gedicht is gemaakt naar aanleiding van een gesprek met de Deventer stadsimker Frank Leenen, op het dak van het stadhuis. Hij plaatste daar een nieuw volk in de hoop op nieuwe aanwas, nadat 6 van zijn 8 bijenvolken dood zijn gegaan. Oorzaak waarschijnlijk een mix van weersomstandigheden – lees: klimaatverandering -, gebrek aan biodiversiteit en bijenziekte.
Kringloop
Stel je bent een boom en iemand beslist dat je weg moet, dood moet omdat je niet in het straatbeeld past. Zou je dan nog boom willen zijn?
Stel dat je een mens bent in de maand mei die moet beslissen over deze boom vol blad ‘t is is mei, hij ziet er goed uit Zou je dan niet wat groter willen zijn verder willen denken dan je eigen rapport tekening plan beeld tijd mei? Zeg maar: wat meer generatie-overstijgend wat meer seizoen-overlevend zeg maar zoiets als een boom?
Compleet met blad, bloesem, schaduw, geur, koelte kastanjes en herinneringen van eronder Zou je dat willen?
Stel, je bent dan dus die boom… enz.
Deze tekst maakte Alied van der Meer ten gunste van de bomen en voor degenen die moeten beslissen over hun lot. Voorgelezen door loco-stadsdichter Marieke Hagemans bij Actie op 10 mei 2023 op de Nieuwe Markt.
Je draagt het mee
en wandelt voort het leeft, het beeft onder je huid ongekend en ongehoord is het te zien? heeft het een vorm? de pijn stijgt steeds weer in je hart zwijgt meestal in je mond.
Je draagt het mee je wendt en keert en schaaft en schuift het voor je uit en je weet het: dit verhaal het schrijnt en prikt en wordt nooit rond.
Je bent gewoon met wat je meedraagt wat je uitdaagt het went die ziel onder je arm dat zwart, die mist het houdt zich stil goed, denk je het is voorbij het is vergeten maar wat je wist ‘t komt terug en wil ineens opnieuw en van geen wijken weten.
Je kijkt ernaar en dekt het toe het is van jou, maar hoe, ja hoe je waait het en je wuift het weg en gaat stug verder, voort maar toch dat hameren op de vraag van ooit dat zwijgen in het holst van alles wat je steeds weer hoort dat oplaaiend weer opwaaiend waarom dat hoe en waar en weer waarom? dat donker hangt en blijft of drijft vergeet of vreet in ‘t nauw of overal rondom niemand die het lijkt te weten de hele wereld houdt zich stom je draagt het mee die grijze ruis het is of je nu wilt, dus niet maar onmiskenbaar toch van jou maar waar breng je het onder hoe breng je het thuis? Wat je zou willen is dit: dat er een dag komt waarop wat steeds weer knarst en vraagt aan je deur krabt…zachtjes huilt hulpeloos, gewond, een dier en jij je niet meer verschuilt het niet meer verjaagt dat hij mag, nu, hier liggen aan je voeten iets eten uit je hand je kunt hem niet wegsturen anders maken, beter maken hij jou ook niet hij mag blijven, want je kent hem en je hebt ontdekt je bent met hem en hij met jou die avond dat je zijn wonden streelt, bedekt en hij je toelaat jouw stukken bij elkaar raapt dat je samen onder één dak thuiskomt en slaapt….slaapt.
Alied van der Meer schreef dit gedicht voor de Nationale Herdenking (Dodenherdenking) op 4 mei 2023.
In onderstaand filmpje (3 minuten, 20 seconden) brengt Alied van der Meer haar gedicht ‘Je draagt het mee’ ten gehore.
Een lang lint
Vandaag is rood wit blauw oranje vandaag is vrolijk frisse wind u bent vandaag een gouden franje aan een heel lang wapperend lint.
Het lint begon al lang geleden ‘t wordt vandaag tweehonderd-acht rolt door de eeuwen heen tot heden ’t was Willem drie die het bedacht.
Dat was natuurlijk mooi zo’n start maar ú bent het die recht uit ‘t hart er echt iets substantieels voor dééd ook zónder koninklijk decreet.
Wat jullie deelden was het weten dat voor een sterke maatschappij je niemand zomaar kan vergeten aan dat geheel draag je dus bij.
Voor Willem handig voor z’n werk voor u een soort tweede natuur juist dát nu maakt dit lint zo sterk het is niets zonder uw vuur.
U die niet zetelt op een troon u die het helemaal niet moet maar er gewoon uit vrije wil het echte ware werk voor doet!
Vandaar vandaag de vlag in top vandaar ook nu dit groot festijn waar de koninklijke schouderklop geheel verdiend voor u zal zijn.
Vandaag bent u het einde de wapperende franje in een feestelijke wind en zwaait Willem uit de verte aan de andere kant van ‘t lint vrolijk rood-wit-blauw oranje!
Alied van der Meer schreef dit gedicht ter ere van Lintjesregen 2023.
Het ware woord
Waartoe zijn wij
Juist ja hier op aarde, op deze plek op dit moment om het boek, en alle boeken en hun waarde kinder-, kook-, historisch- en romantisch steeds voor elkaar weer op te roepen.
Want wat zouden we anders hier op deze plek op dit moment terwijl we thuis onder het lamplicht zouden kunnen zitten op een zachte bank om ons op de waar-waren-we-gebleven bladzij te storten ons door de voor ons uitgeschreven woorden gulzig of herkauwend een weg te vreten wurm te zijn in een oase vol zinnenprikkelend verhaal?
Wat háált het bij dat moment van samenvallen -een op een- met het wezen van de taal?
Hier zijn? Praten over? Een drankje drinken? Mogelijk porren we het vuurtje op of steken bij elkaar een licht op of werpen een titel omhoog om mee naar bed te gaan en op te staan, want dat is wat boeken doen: bij je blijven, op je wachten, stil geduldig laten ze zich meten met je eigen krachten. Op jouw moment mag je je laven, hen herhalen, teruglezen, dubbelvouwen, voorzien van ezelsoren, wegleggen, zelfs vergeten. Ze blijven toch wel, ze zijn -wanneer dan ook – jouw steeds-opnieuw-weer-willen-weten.
Wat haalt het bij dat verhaal van samen vallen en van alles kunnen zijn een uur of een eeuw de soldaat op de steppe, een vrouw in een schuur het kind in de steeg, een vos in de sneeuw dat allemaal in bijna vleesgeworden woorden van de taal?
Wat doen we hier? Hef het glas, spreek één zin, word gezond en maak voort!
Spoed je naar huis, neem het boek eet het woord word alles tot je niets meer hoeft te zeggen zo mooi ligt het voor je.
“Dit gedicht maakte ik voor de opening van de Deventer Boekenweek, 11 maart 2023. Het diende als uitnodiging om met elkaar mooie titels en schrijvers uit te wisselen en daarna snel -via boekhandel- naar huis te gaan om te lezen!”
De fanfare
1. De lucht is licht, het licht is lucht de stad ontwaakt, een diepe zucht en ergens vanuit verte, vaag gerucht ’t is wel, ’t is niet, groeit groot, zwelt aan wie kan dit loklied nog weerstaan wie ‘t niet gelooft moet maar naar buiten lopen.
De fanfare, de fanfare onze vensters gaan weer open!
2. Het schip vaart uit, de was is schoon de bruid verschijnt met veel vertoon de zwaluw zwiert een juichend nieuw patroon alles glimt en blinkt en blaakt muziek die iedereen verstaat haar melodie zal ons steeds verder dragen.
De fanfare, de fanfare danst de nachten, plukt de dagen.
3. Het circus komt, de kermis gaat we gaan naar huis, het is al laat de zomer sluimert, herfst spant nu haar draad de stoel valt om, de wereld mist de was wordt van de lijn gegrist het tentdoek wappert zachtjes in de regen.
De fanfare, de fanfare wandelt langzaam langs de wegen.
4. Het is december en het vriest de tuba hoest de trompet niest wat oud wordt neemt stilzwijgend zijn verlies we spelen binnen zoet verdriet het korps schuwt dat register niet en schenkt nog maar een glaasje oude klare.
De fanfare de fanfare Mineur of majeur maar steeds de ware.
5. Opa, oma, neef en nicht zij kijken ons in het gezicht van foto’s aan de wand voorbij de tijd ze vuren ons vol verve aan na winterslaap weer op te staan kom op! trommelt mijn pa, mijn oom mijn tante.
De fanfare, de fanfare Vivace, molto en andante.
6. Er staat hier ook nog steeds een kast vol loftrompet, besbas, altsax te wachten op wie komt en moed opvat dus blaas jezelf nieuw leven in eenmaal van start, je krijgt wel zin kom uit de kast, vier feest, wees meer dan meest!
De fanfare, de fanfare bekend lied, terug van weggeweest.
7. Het wordt weer lente, hazewind er wappert vlag, er zingt een kind wie is er die nu niet zijn grondtoon vindt dus wie kan blazen, blaas maar mee doe of je nooit iets anders deed gooi alles wat je hebt er nu maar in!
De fanfare, de fanfare! Een nieuw geluid, een nieuw begin.
Alied van der Meer maakte dit gedicht voor Deventer Actief, op het door hen gespeelde nummer ‘Halleluja’ van Leonard Cohen.
Onderstaand filmpje (6 minuten, 2 seconden) hoort bij het gedicht De fanfare.
Benefietvoorstelling aardbeving Turkije
1. Gister nog liep je door je leven als door een huis een huis met vele kamers, gevuld met stemmen, open ramen geuren, deuren, kussens, kleedjes, kinderspeelgoed daar waar we allemaal samen kwamen.
Maar als de grond, onder je voeten dat wat je erop bouwde steen na steen na steen na steen dat het valt…tot het stokt en je de adem beneemt.
dan is je leven onbewoonbaar verklaard een mens van zichzelf ontheemd. Het gebeurt wel vaker dat er een zoon, dochter, broer, zus op reis is. Weg, ver weg, heel ver weg, vreemd ver weg. Maar je denkt: we leven onder dezelfde hemel, de lucht van daar komt morgen hier, met een flinke oostenwind, neemt ze het mee en zijn we samen: zoon, dochter, broer, kind.
Maar nu na de schok
en luttele uren, dreunt alles ook hier vallen hier vaders, moeders, vrienden, buren samen, met wat daar gebeurt onder dezelfde hemel lopen ook zij vierduizend mijl ten westen van op tegen eigen grenzen, muren en voelen een aarde die scheurt. Daar graven handen gruis en grond op zoek naar licht en lucht en leven Hier stapelen we verband en kleren, dekens, knuffels, flesjes water, zachte beren.
En waar zijn we als het stil wordt in de nacht? Nog steeds samen onder dezelfde hemel? Is dit een hemel? Deze kou? Dit kille stof op stof op stof? We kunnen niet anders dan verder kijken, verder rijken om ‘t door te komen. Of: we denken ons wortels ondergronds, verbeelden ons de overkant, willen een nieuwe hemel dromen. Een nieuwe stad, een nieuwe woning, in een rijk van melk en honing, lichtjaren ver, naar sterren wijzend, en zo toch samen: een nieuw land. Opgebouwd uit
Ons. Steen voor steen. Hand in hand. Zomer op winter. Samen op alleen.
2. Morgen als al het stof is neergedaald zullen we het doen. We zullen stapelen steen voor steen tot nieuwe ruimte om ons heen. Hier én daar onder dezelfde hemel 4000 kilometer uit elkaar. Een woning voor herinnering zó levend dat we samen zijn. Zomer op winter, samen op alleen licht op donker, blad om nerf, zaad op grond, vrucht om kern Hier én daar en hand in hand omarmend, troostend en verwarmend in één wereld, in één land.
Deze tekst is voorgedragen bij benefietvoorstelling voor de slachtoffers van de aardbeving in Syrië en Turkije, 15 februari 2023 in De Deventer Schouwburg.
til haar omhoog, bekijk haar van dichtbij hou haar vast met eigen handen zoen haar op haar zachte hoofd al komt ze voort uit vorig jaar zij kent geen toen, ooit en voorbij zij is de eerste, zij is wáár.
Deze dag we plaatsen haar als vlag, tussen vergeten dagen we noemen haar stilzwijgend: die in ons gelooft.
De mist ligt op de velden als nog maar een week geleden, het water komt uit dezelfde kraan, het brood uit dezelfde zak, we openen en dichten gaten zoals we alle dagen deden.
Maar deze dag kent ander licht, ze ruikt naar zon ze lijkt op sneeuw, ze is een dag van vergezicht ze gaat ons voor met nieuwe zinnen wakker geworden, dapper geworden slaan we een bladzij om, gaan aan een nieuw verhaal beginnen.
Evenveel honden met klitten in hun vacht, staar in hun ogen uitgelaten door hun bazen in de nacht, evenveel armoede onder koude bruggen, evenveel schatten in de grond, onder zwaar werk gekromde ruggen, maar deze dag is ’t onderscheid: een meisje dat je plotsklaps ziet zoals ze ook kan zijn, een jongen met een lief gebaar, onopgemerkte mogelijkheid.
Hoeveel mensen die nog steeds niet weten, want hóe in vredesnaam, zich wentelend in winterslaap om alles te vergeten, hoeveel rotte stronken ook, op het omgewoelde veld, we hebben over heel de wereld tóch naar haar afgeteld, we willen het proberen, we willen waaien, met haar mee.
Deze dag een uitgekomen madelief op vele lagen oude aarde een open plek in een stil bos en argeloos daarin een ree.
Zij is de eerste dag van meer dagen om net zo waar te worden als we winnen, als we wagen
als we durven.
Dit gedicht is op Nieuwjaarsdag uitgedeeld en voorgelezen aan bezoekers en voorbijgangers op het Grote Kerkhof in Deventer.
Voor de vrijwilligers van Deventer
Wat je ziet is heel gewoon: handen die deuren openzwaaien, een koffiepot vastpakken, een wilg knotten, jonge plantjes water geven. Of als troost op een verdrietig hoofd liggen. Wat je ziet is vingers die de weg wijzen, een draad door een naald sturen, een bladzij omslaan, een pen oppakken en woorden opschrijven die plotsklaps begrepen worden, die als een kwartje in een ‘voor altijd weten’ vallen. Wat je ziet is benen die kracht zetten, een fiets in beweging brengen en met iemand achterop langs de IJssel rijden. Alle muizenissen uit een veel te vol hoofd laten waaien. Wat je ziet is voeten die aarde in de moestuin aanstampen. Dat is wat je kunt zien als je er oog voor hebt, zo snel is het voorbij.
Hoe iemand zijn arm, haar hand, hoe iemand een ander in de ogen kijkt.
Waar het tenslotte om gaat is dit dat wat onzichtbaar in jou zit iets dat vindt dat dit moet. iets dat maakt dat je dit dóet voor een ander, wie dan ook, die steeds opnieuw weer even ademt zingt of zoemt of glimt of lacht. en dat jíj dat hebt gedaan. Weet dat. Wat het ook is en waar het ook zit ik noem het je ware levenskracht.
Deze tekst werd in opdracht gemaakt voor alle vrijwilligers van Deventer. Op 7 december 2022 werden zij door Deventer Doet in de bloemetjes gezet en ontvingen daarbij ook het gedicht.
Past het?
Er past heus een muizennest in een wc fontein
en moltons in een meterkast? Ja, ook dat moet kunnen.
Tulpenbollen voor de lente doen we in de koektrommel
en hang de koffiekopjes vandaag maar buiten aan de lijn.
Verse kadetten voor de zondag leggen we naast jou in bed
of doe ze in de dekenkist samen met de voetbalrommel.
De rode wijn laten we klotsen tussen de plinten van ’t parket.
Tafellakens kunnen we proberen in de oude regenton
samen met de legoblokjes, poppenbedjes, zomerjurken,
plus aardappels en suikerzakjes, ingemaakte grasaugurken.
De fietstas is perfect toch, voor de Belgische bonbon.
Voor koolmeesjes: de keukenla! Top, best een goed idee.
Kunstgebitten, tandenborstels geen punt, gewoon in ‘t vergiet
Beetje duwen, beetje trekken, kom op, geef es ff mee!
Heb vertrouwen en zeur niet, dan komen we er vast wel uit
maar of het nou heel LEUK wordt, daar zeg je wat, DAT weet ik niet.
Wees wijs met het wezen van
De liefhebber wil sfeer en klank en klank een goeie kast niet elk huis is dus zomaar goed niet elke klankkast past.
Een huis heeft kamers en een hart een hart wil stromend bloed zie hoe ’t met ademnood en ruis in het al lang te krappe huis voor deze burgers wezen moet
Laat hen in leven, verzin een list niet slechts voor nu en voor de centen maar een waar muziek in zit wees wijs met het wezen van, kies het béste, en voorgoed.
Het begin van het ware leven
Deze week fietste ik eraan voorbij: een man, ook nog goedgekleed, groef met z’n hand in een put. Ik fietste eraan voorbij, vroeg niet wat hij zocht, knielde niet naast hem neer, stak geen helpende hand in de smurrie.
Wat is er tevoorschijn gekomen? Een groeibriljant, een ooglens een winnend lot?
Ik weet het niet en dat spijt mij. Wat spijt dat mij, dacht ik steeds en nu nog regelmatig.
Nu ken ik een put een put met een deksel, en een geheim. Voor een put is dit het beste wat er kan gebeuren. Iemand laat iets in hem vallen, iemand wil het terug.
Zo begint het.
Het wordt nacht en ik droom, het wordt dag en ik wil weten hoe hij heet keer terug en zie in oud metaal, zeg zijn letters, allemaal:
Nering Bögel B.V Weert.
De put voelt zich liggen. Ja, zo heet hij. Nog nooit is er zoiets gebeurd. Als hij op kon staan deed hij het, als hij kon zwellen zou hij dat doen. Hij blijft liggen, strak in de straat, een echte Bögel B.V.
Wat je ziet is ijzer maar van binnen klopt de trots, de trots van: ik ben deze put en ik ben een geheim. Iemand laat iets in mij vallen, iemand komt terug
Nu weet hij het: zo begint het.
De poëzie ligt echt op straat. In de vorm van een put deze keer. Helemaal fijn dat deze van Nering Bögel was. Die begon ooit, lang geleden in Deventer en werkt dus nog steeds door. In de poëzie.
Wil je me blijven zien
Ben vergeten brood te kopen heb’t het vuilnis niet op straat gezet ook de kraan weer laten lopen niet op de kinderen gelet. De kachel te hoog afgesteld de hond ’s nachts niet meer uitgelaten mijn moeder niet meer teruggebeld vis geserveerd met duizend graten. Alle klussen zwart betaald bij de film in slaap gevallen de foute tandpasta gehaald en tot overmaat van ramp mijn puzzelprijs laten vervallen.
Maar als ik lastig word misschien Wil je me dan blijven ZIEN?
Het schilderij scheef opgehangen het bord van woede stuk gegooid bijen in een pot gevangen en een vogeltje gekooid. Alle buren niet gegroet de spitskool te ver doorgekookt geleefd op veel te grote voet en als een ketter doorgerookt. Het formulier heb ik natuurlijk expres met fouten ingevuld en in contact met ouderen toon ik steevast geen geduld. De rekening is niet betaald oud zeer heb ik weer opgerakeld het kerstmenu alleen bepaald en glaswerk torenhoog gestapeld. Zeven verjaardagen verzuimd misverstanden niet vertaald alle kroegen afgeschuimd en ook nu, het spijt me zeer… ook mijn prik weer niet gehaald.
Maar als het echt niet gaat misschien Wil jij me dan blijven ZIEN?
Een prutsgedicht heb ik geschreven van wandaden geen spijt betuigd mijn zin te vaak stug doorgedreven de teckel meermaals afgetuigd. Wat ik allemaal beweerde raakte soms echt kant noch wal en wat ik roekeloos begeerde geen probleem hoor, want ik stal… (maar jouw bol heb ik geaaid en ook nog klaprozen gezaaid!) Meer kan ik er niet van maken en weet het best, je vindt me laf ook bij de buurtquiz ging ik slapen en van mijn booster… zag ik af
Maar op het moment dat het zover is want ooit gaat het natuurlijk mis en fluister ik met zwakke stem: Wil je me nu heel misschien toch gewoon wel blijven ZIEN…..zoals ‘k nu eenmaal ben.
De gedichten ‘De handreiking van de poëzie, een gedachtegang’ en ‘Wil je me blijven zien’ zijn gemaakt en gepresenteerd tijdens de 12e Geert Grote dag. Deze dag was op zondag 16 oktober in het Geert Grote huis in Deventer en had het thema ‘Ziekte en solidariteit’.
Het prozagedicht ‘De handreiking van de poëzie, een gedachtegang’ werpt een licht op het onstuimige maakproces van de poëzie en de parallel die er wellicht is te trekken met het ongebreidelde groeien van een virus én de talloze opvattingen over hoe je er het beste mee om kan gaan. Want: hoe krijgen we al die vaste feiten, wilde gedachten, dromen en drogbeelden tot een praktisch plan van aanpak? De poëzie draagt een idee aan!
Het gedicht ‘Wil je me blijven zien’ kunt u lezen als lichtvoetig toetje na gedane arbeid.
De handreiking van de poëzie, een gedachtegang
Als ik zelf begin of anderen wil laten beginnen met zoiets moois en wonderlijks als poëzie, dan breng ik de start terug tot een kern, één woord.
ROOD of GROOT of DOOD of BLOOT. Begin maar met één van die woorden zeg ik dan tegen mezelf of tegen degenen die met me aan tafel zitten.
Daarna vangt het aan, het grote uitwaaieren vanuit het woord. Het zwermen, zoeken, zwemmen, zweven tot in de meest bizarre uithoeken. Het associëren richting bossen en meren, open zee of verborgen achterland, dromen, drogbeelden, doemdenksels waarvan je niet wist dat je ze in je had. Je hebt ze wel.
De pennen krassen, de koffie wordt koud, het regent maar je merkt het niet, het gaat maar door. Het een volgt uit het ander. Tot je ineens denkt: er is voor anderen dan ikzelf geen touw maar aan vast te knopen. Dat denkt iedereen ongeveer op hetzelfde moment.
Als je al die hoofden boven die krassende pennen in beeld zou kunnen brengen dan zou je een GROOT, BLOOT, ROOD netwerk zien, zichzelf voortstuwend, vermeerderend, variërend, mutilerend.
Het zou lijken op het groeien van een virus, het zou lijken op het in bezit nemen van een lichaam, het zich verspreiden van het virus door alle provincies van het land, inclusief de Marker Wadden. Het zou ook lijken op wat iedereen in dat land over het virus denkt en over de wijze hoe het verspreiden een halt te toe roepen. Het zou lijken op het leven zelf. Onverwacht. Ongebreideld hard en in vele mogelijke varianten alle kanten op groeiend, waar het maar kan…en ook waar het beter is van niet.
STOP
Want hoe krijgen we alle woorden in een richting, alle dromen tot daad, de duizendvoudige gedachten in een plan waar we met mee vóórt kunnen in alle chaos en verwarring. Al schrijvend zeg ik tegen mezelf en de anderen als ze dan tenminste nog steeds samen met mij en de poëzie aan tafel zitten: breng de meest vechtende woorden samen, laat ze samen de strijd aangaan in de taal, zich bij elkaar voegen, een zin vormen. Verdoezel de boze geesten en gedrochten niet, geef angst een gezicht, laat woede eerst maar schreeuwen, geef verbeeldingskrachten en waangedachten een speelveld, vermoeden een stem. Breng ze samen.
Laat ze binnen. Liefst in één alinea, dicht opeengepakt, zodat ze elkaars scherpe kanten bij elke beweging voelen en er iets op moeten verzinnen.
Dan mogen de vragen. Kietel ze van alle kanten. Lok ze. Bereid ratio vast voor op het podium, rust haar uit met een luisterend oor. Een vormbeginsel. Geef haar het woord als al het andere is leeggeroepen, stomgefluisterd, uitgevraagd en uitgehoord. Vooruit zeg je: nu of nooit, neem het woord.
Wat je van de poëzie, m.a.w van het leven -inclusief ziekte, problemen, politiek- moet weten, is dat alles wat je onder het kleedje veegt terugkomt op je bord, dat je dat wat stinkt, uiteindelijk toch moet eten. Dus vooruit. Eet het.
Weet dat je niets kunt ontlopen, dat straathonden het sterkste zijn maar toch een baas willen.
Pak ze bij de kladden. Voer ze naar huis.
Ik kan alleen maar hopen dat de rest van het land hier iets aan heeft. Inclusief de virologen. En de Marker Wadden.
De gedichten ‘De handreiking van de poëzie, een gedachtegang’ en ‘Wil je me blijven zien’ zijn gemaakt en gepresenteerd tijdens de 12e Geert Grote dag. Deze dag was op zondag 16 oktober in het Geert Grote huis in Deventer en had het thema ‘Ziekte en solidariteit’.
Het prozagedicht ‘De handreiking van de poëzie, een gedachtegang’ werpt een licht op het onstuimige maakproces van de poëzie en de parallel die er wellicht is te trekken met het ongebreidelde groeien van een virus én de talloze opvattingen over hoe je er het beste mee om kan gaan. Want: hoe krijgen we al die vaste feiten, wilde gedachten, dromen en drogbeelden tot een praktisch plan van aanpak? De poëzie draagt een idee aan!
Het gedicht ‘Wil je me blijven zien’ kunt u lezen als lichtvoetig toetje na gedane arbeid.